Psalms 74

1Een onderwijzing, voor Asaf. O God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide?
 onderwijzing, Zie Psa 32:1 .
,
 voor Of, Asafs, hetwelk men kan verstaan van Asaf zelf, of zijne nakomelingen. Zie Psa 50:1 . Sommigen menen dat Asaf zelf door den profetischen Geest deze psalm gemaakt heeft van toekomende tijden, om gebruikt te worden als deze zwarigheden Gods volk zouden overkomen.
,
 eeuwigheid? Of, voor altoos, ganselijk, ten enenmale. Zie van het Hebr. woord Psa 13:2 .
,
 toorn Of, uw neus. Verg. 2Sa 22:16 . Anders, is rokende toorn zoveel als brandende toorn, gelijk Gods toorn dikwijls bij vuur vergeleken wordt, waarvan de rook opgaat. Zie Deu 29:20 ; Psa 80:5 .
,
 schapen Zie Psa 100:3 .
2Gedenk aan Uw vergadering, die Gij van ouds verworven hebt; de roede Uwer erfenis, die Gij verlost hebt; den berg Sion, waarop Gij gewoond hebt.
 vergadering, Uwe gemeente, uw volk Israël.
,
 roede Dat is, Israël, dat uw erfdeel is, dat gij Uzelven als met roeden hebt toegemeten. Alzo Jer 10:16 . Verg. Deu 32:9 , en Psa 16:5-6 .
3Hef Uw voeten op tot de eeuwige verwoestingen; de vijand heeft alles in het heiligdom verdorven.
 voeten Of, gangen, treden; dat is, haast U, treed hard aan, om deze langdurige verwoestingen te aanschouwen en daarin te voorzien; menselijk van God gesproken.
,
 eeuwige Hebr. verwoestingen der eeuwigheid; dat is, langdurig.
,
  verdorven Of, geschonden. Hebr. eigenlijk kwaad gemaakt.
4Uw wederpartijders hebben in het midden van Uw vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld.
 vergaderplaatsen Waar men op gezette tijden vergadert, om den godsdienst te verrichten en het woord des Heeren te horen; gelijk te dien tijde waren de tempel en de synagogen, van welke onder vs.8.
,
 gebruld; Gelijk leeuwen.
,
 hun Met hun afgodische tekenen of krijgsbanieren hebben zij het overal vervuld, tot een teken dat zij meester over ons zijn.
5Een ieder werd er bekend als een, die de bijlen omhoog aanbrengt in de dichtigheid van een geboomte.
 bekend Hebr. hij werd bekend; dat is, een ieder van de vijanden werd bekend, dat is, vermaard en beroemd, als hebbende een mannelijk feit bedreven. Verg. Pro 31:23 , en boven Psa 9:17 .
,
 als Dat is, zij hebben niet anders gehouwen en gekerfd, dan of ze in een bos doende waren met hout houwen.
,
 geboomte Of, hout. Want men kan het ook nemen van het dichtgewrochte houtwerk van het heiligdom, den zin op hetzelfde uitkomende. Dan zou de overzetting aldus staan: als de bijlen omhoog, of boven aanbrengende, of als die de bijlen omhoog aanbracht, aandreef, aanvoerde; dat is, een ieder werd bekend als op zulke wijze te werk gaande, of daardoor, dat hij zo deed; omdat als, of gelijk, niet altoos ziet op enige gelijkheid, maar ook somtijds op de daad en waarheid. Zie Gen 27:12en Neh 7:2 .
6Alzo hebben zij nu derzelver graveerselen samen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen.
 zijne Dat is, het gegraveerde of gesneden werk van het heiligdom, [waarvan vs.3] waar de gemeente plaagt te vergaderen, op welke het woord hunne schijnt te zien. Hebr. hunne openingen. Zie van ditzelfde woord Exo 28:11 .
,
 houwelen Het Hebr. woord komt van aanstoten, vallen, nedervellen, betekenende alzo een instrument, waarmede men iets afscheurt of aftrekt om neder te vellen, gelijk houwelen, haken, hellebaarden.
7Zij hebben Uw heiligdommen in het vuur gezet; ter aarde toe hebben zij de woning Uws Naams ontheiligd.
 gezet; Hebr. gezonden.
,
  ter aarde Dat is, tot den grond toe, of zij hebben haar ontheiligd, afbrekende en slechtende die ter aarde.
8Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen; zij hebben alle Gods vergaderplaatsen in het land verbrand.
 uitplunderen; Of, onderdrukken. Van het Hebr. woord komt een ander, dat ene duif betekent, omdat zij als elks mans roof is. Anders, hunne kinderen zeggen in hun hart. Zij hebben allen, enz.
,
 vergaderplaatsen Dat is, alle synagogen en scholen der profeten, waar Gods woord gelezen en verklaard of geleerd werd.
9Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang.
 tekenen De gewone en buitengewone tekenen van Gods genadige tegenwoordigheid en gunst.
,
 profeet Verg. Eze 7:26 ; dewijl nochtans de auteur van dezen psalm een man Gods en profeet geweest is, schijnt het gevoelen dergenen zo vreemd niet te zijn, die menen dat deze psalm van Asaf of enigen anderen profeet van dien naam [gelijk dergelijke profetische voorschriften elders in Gods woord gevonden worden] gemaakt is aleer deze zwarigheden Gods volk zijn overkomen en toen de openbare godsdienst nog in zwang was, gelijk afgenomen wordt uit vs.1, om Gods kerk te dienen in verscheidene volgende tijden; eensdeels in de Babylonische gevangenschap, nadat Ezechiël heeft opgehouden te profeteren; anderdeels onder de gruwelijke tirannie van Antiochus, waarvan sommigen dit bijzonderlijk verstaan; dewijl de tijd der verlossing uit de Babylonische gevangenschap door Jeremia uitdrukkelijk was geprofeteerd. Sommigen verstaan dat deze psalm [alsook dergelijk andere] ten tijde van Antiochus gemaakt is, door een man Gods of profeet; dat is, leraar, die wel door ingeven van den Heiligen Geest Gods volk geleerd en dezen psalm gedicht heeft, maar geen zulk profeet geweest is als de anderen, die bijzonderlijk alzo
,
 profeet genoemd zijn, omdat zij goddelijke openbaringen van toekomende dingen gehad hebben,van welken Maleachi de laatste geweest is.
,
 hoe lang Dat is, hoelang deze ellenden en verwoestingen zullen duren.
10Hoe lang, o God! zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw Naam in eeuwigheid lasteren?
 in eeuwigheid Dat is, altoos, steeds. Zie vs.1.
11Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van Uw boezem; maak een einde.
 rechterhand Met welke Gij ons zo krachtiglijk pleegt te beschutten en te verlossen; menselijk van God gesproken.
,
 boezem Dat is, stelt ze te werk; het tegendeel wordt gezegd van dien, wien het verdriet te werken; Pro 26:15 .
,
 maak een Te weten van deze verwoestingen des vijands en onze ellenden. Anders, steek haar ten volle uit het midden uws boezems.
12Evenwel is God mijn Koning van ouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde. 13Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken.
 zee Versta, het Rode meer of de Schelfzee.
,
 draken Dat is, der trotse oversten van Farao.
14Gij hebt de koppen des Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen.
 koppen Dat is, de grote kop, die inplaats van velen is; gelijk de olifant behemoth, dat is beesten genoemd wordt; omdat het een zeer groot beest is. Job 40:10 , enz. Of, versta door de koppen Farao's oversten.
,
 leviathans Dat is, van het grote vreeslijke zeegedierte, of den zeedraak, waarbij Farao hier vergeleken wordt en andere grote tirannen; Isa 27:1 . Verg. ook Eze 29:3-5 , en Eze 32:2 . Zie van den Leviathan Job 40:20 , enz.
,
 aan het Dat is de vogelen en wilde dieren, die de dode lichamen der verdronken Egyptenaars, aan land of aan den oever gedreven zijnde [ Exo 14:30 ] hebben opgegeten. Alzo worden mieren, sprinkhanen, konijnen, enz, een volk en natie genoemd; Pro 30:25-26 ; Joe 1:6 . Anders kan men het ook alzo verstaan dat God zijn volk der Egyptenaren roof in de woestijn tot hun onderhoud gegeven heeft. Verg. Deu 31:17 , en Num 14:9 , met de aantekeningen.
15Gij hebt een fontein en beek gekliefd; Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd.
 gekliefd; Dat is, den rotssteen gekliefd, dat er een fontein en beek uit voortkwam.
,
 Sterke rivieren Hebr. rivieren der sterkte.
,
  rivieren Gelijk de wateren der Jordaan, waar de kinderen Israëls op het droge zijn doorgegaan. Hij wil zeggen: Gij brengt water voort waar het niet is, en droogt het weg waar het is.
16De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid.
 licht Dat is, een lichtgevend lichaam, waardoor men hier de maan en sterren kan verstaan, om des nachts te lichten, gelijk de zon bij dag. Zie Gen 1:16 ; Psa 136:7-8 , en verg. Job 31:26 , alwaar door het licht de zon schijnt verstaan te worden, maar de maan uitdrukkelijk genoemd wordt.
17Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd. 18Gedenk hieraan; de vijand heeft den Heere gesmaad, en een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd.
 de vijand Anders, de vijand heeft gesmaad, of gehoond, o HEERE, enz.
19Geef aan het wild gedierte de ziel Uwer tortelduif niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen niet in eeuwigheid.
 aan het Of, dezen wilden hoop. Zie van het Hebr. woord Psa 68:11 .
,
 ziel Dat is, het leven uwer kerk; die zo machteloos en weerloos is om dezen wreden hoop tegen te staan, gelijk ene tortelduif is tegen het geweld van wild gedierte; behelpende zich voorts in stilte met wenen en klagen tot God, en blijvende geestelijk en inwendiglijk schoon, eenvoudig, zachtmoedig en haren God getrouw. In welk aanzien de gelijkenis van duiven dikwijls in de Heilige Schrift gebruikt wordt. Zie boven Psa 55:7 , en Psa 56:1 , en Psa 68:14 ; Son 1:15 , en Son 2:14 , en Son 4:1 , en Son 5:12 , en Son 6:9 ; Isa 38:14 , en Isa 59:11 ; Eze 7:16 ; Hos 11:11 ; Mat 10:16 .
,
 uwer ellendigen Die U toebehoren en om uws naams wil lijden. Verg. Psa 69:27 , Psa 69:34 ; en Psa 72:2 .
,
 in eeuwigheid Dat is, voor altoos. Gelijk boven vs.1.
20Aanschouw het verbond; want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld.
 verbond; Dat Gij met Abraham en zijn zaad gemaakt hebt, gegrond in den Messias.
,
 duistere Dat is, alle hoeken des lands zijn gelijk moordkuilen, waar de vijand alle geweld uit bedrijft.
21Laat den verdrukte niet beschaamd wederkeren; laat den ellendige en nooddruftige Uw Naam prijzen. 22Sta op, o God! twist Uw twistzaak; gedenk der smaadheid, die U van den dwaze wedervaart den ganse dag.
 twist Zie Psa 35:1 .
,
 smaadheid, Hebr. uwer smaadheid van een dwaas.
23Vergeet niet het geroep Uwer wederpartijders; het getier dergenen, die tegen U opstaan, klimt geduriglijk op.
 het geroep Hebr. der stem.
,
  klimt Dat is, neemt steeds toe. Verg. 1Ki 22:35 . Of, klimt op naar den hemel tot U; gelijk Jon 1:2 .
Copyright information for DutSVVA